Inhoud
Als nertsen het doen
Op de Hofplaats in Den Haag eisten Bont voor Dieren en Animal Rights de vervroegde sluiting van alle nertsenfokkerijen. Theun, de zoon van een nertsenfokker en de hoofdpersoon uit Jeroen Siebelink's roman Pels, was er ook bij. Hij vertelde de demonstranten iets over de gebruiken in de stallen.
Ik wil het even niet hebben over de dood van nertsen.
Ik wil het hebben over het leven.
Over seks.
Paren, zeggen nertsenfokkers.
Dit weekend gaf een fokker, wiens dieren inmiddels zijn geruimd, toe dat hij het virus heeft opgelopen tijdens carnaval. Na dat weekje feestvieren hadden hij en zijn mensen de nertsen besmet. In de krant zei hij: „Dat was tijdens de paartijd. Dan is er veel intensief contact. In de paartijd zetten wij drie weken lang de reuen bij de teven en weer terug.”
Openhartig, van deze fokker. Zo moet het gegaan zijn. Je een week lang laten vollopen in de kroeg, met iedereen in en rond het dorp op de bek gaan, lekker het leven vieren, als vrij mens, daarna terug naar je strafkamp vol gevangenen, die nog steeds rondjes draaien in hun kooitjes, terwijl jij een reu erbij pakt en hem bij een teef zet en met je kater en je druipneus erboven hangt om te zien hoe zíj nou het leven vieren.
Het is zoals het is. Deze fokker hanteert in elk geval geen mystificerend taalgebruik, zoals minister Schouten. Zij spreekt niet van fokkers, of van boeren, ze heeft het steevast over ‘verzorgers’. Alsof ze in de dierenopvang werken. Alsof fokkers dieren liefdevol grootbrengen, als ware het hun eigen kinderen.
Ach, het is ook vreselijk, voor zo’n fokker. Het is toch zijn levenswerk.
En hoe het voor de nertsen is? Tja. Wat weten we van ze. Nertsen zijn de vergeten terdoodveroordeelden van ons land. Niemand zag ze, bijna niemand wist van hun bestaan af. Hoopjes leed en verstomming, in afwachting van de gaskist. Tot die tijd was hen zelfs de dood niet gegund. Tot nu dan. Ineens zijn ze gezien. Met hele stallen tegelijk mogen ze naar de eeuwige velden.
De nerts is een wild dier, dat door iemand die veel geld wil verdienen wordt opgesloten, om het te laten voorplanten, waarna hij het dier vergast en slacht. Pardon, hij ‘oogst’ de pels. Tot die tijd kan de nerts niet rennen, niet zwemmen, niet jagen, niet klimmen, niet spelen, niet seksen, geen nest bouwen. Hij kan niet schuilen voor soortgenoten direct links en rechts naast hem, tegenover hem, concurrenten die hij haat. Een solitair dier, dat in de natuur een domein van tien hectare voor zichzelf nodig heeft. In zijn kooitje rest hem niets dan de godganse dag rondjes draaien om zijn as.
Maar wacht eens! Is er niet toch een klein hoogtepuntje in zijn of haar leventje aan te wijzen? In het vroege voorjaar? De bronst. Het carnaval van de nertsen. De tijd van het paren. Een erg drukke tijd, voor de fokker. Ik sprak meerdere fokkers voor mijn roman Pels. Geen onderdeel van het vak waar fokkers zo enthousiast over kunnen praten als seks met dieren. In de bronsttijd verandert het strafkamp vol gevangenen namelijk in een afwerkplek, vol seksslavinnen en seksslaven. Dus nu nertsen vervroegd de gaskist in gaan, wil ik graag een stukje voorlezen uit mijn boek, als herinnering aan de oorsprong van hun leventjes, dat moment van levenskracht en hoop.
Het grote moment was aanstaande. Maar nog geen teef stond rechtop, geen enkel vrouwtje keek reikhalzend uit naar de komst van de grote baas en de grote bazin. Laat staan naar een grote reu, die haar even alle kanten van het hok ging laten zien. Een vrouwtje, gehuld in vlammend kastanjekleurig bont, lag opgekruld op het gaas. Strak tegen de zijwand, in de hoop een streep licht te bereiken dat het kooitje van haar buurvrouw wel verwarmde en waarin talloze betoverende stofdeeltjes dwarrelden. Maar haar kooi viel er net buiten. In de halfschaduw glansden haar ogen. Ze leek te dagdromen, keek door haar oogharen richting de talloze kamertjes aan de overzijde van het pad, een wand met oogjes die terug staarden. Vrouwtjes, zoals zij. Dezelfde soort, hetzelfde lot.
Of ze wilde of niet, er moest worden gepaard. Al waren er redenen denkbaar waarom ze zich niet zou willen laten dekken. Het kon zijn dat voor haar de ware dag nog niet was gekomen. Of de reu stond haar niet aan. Ook kwam het voor dat de reu van toeten noch blazen wist. Dan kon je hem wel boven op haar zetten en hem tegen haar aan duwen, maar dan keek ze de andere kant op en gunde ze dat natte washandje geen blik waardig. Maar als bieders van gelegenheid konden mijn ouders hier geen rekening mee houden. Teven waren in de bronst. Ze moesten worden gedekt. Soms wel twee dagen achter elkaar zetten ze een reu bij een teef, net zolang tot er actie was. Kwam die niet, volgden zes dagen rust, dan weer drie dagen achter elkaar. Net zolang tot het was gebeurd, al wist je dat nooit zeker. Je zag het alleen als er was gevochten. Dan viel er soms een dode te betreuren. Was een teef alleen gewond en wilde ze zich niet meer laten dekken, dan zat er niets anders op dan haar met klemmen of plakband te muilkorven, waarna er opnieuw een reu bij werd gezet.
Het hing maar net af ‘van de bui van madame’, zei mijn moeder altijd.
Ik vond mijn ouders in het laatste blok. Ze tuurden naar wat zich afspeelde in een kooi. Ze wezen elkaar ergens op, knikten mee met de bemerkingen van de ander. Terwijl mijn moeder het al had gezien en met een voldaan gezicht iets op een kaartje begon te krabbelen, knikte mijn vader nog bedenkelijk met haar mee en wierp hij een bijna verliefde blik op haar, die haar ontging. Daarna duwde hij de kar met dekreuen een metertje verder de gang in. Ze hielden halt bij de volgende kooi.
Samen waren ze op weg. Waarheen, dat was mij niet duidelijk.
Maar ze waren bezig. Ze volgden de instructies van hogerhand. Mensen van de sector, mensen van de bank. Kooi van reu open, reu eruit. Nestkast open, reu erin. Beetje samen naar de peesruimte staren, de ander wijzen op een onregelmatigheid. Samen op weg naar de stip aan de horizon. Dekken, werpen, zogen, oogsten. Dekken, werpen, zogen, oogsten. Dat cirkeltje rond, elk jaar opnieuw, een muizenrad dat nooit stopte met draaien en waarin het goed toeven was. Ik schudde mijn hoofd. In een flits wenste ik ze een bezoekje van het Dierenbevrijdingsfront toe. Het was weg voordat ik me ervoor kon schamen.
‘Zet ’m op, schatjes,’ zei mijn moeder, ‘veel plezier samen.’
Knipoog.
‘Dan gaan we,’ zei ze, ‘nu even verder naar het volgende gelukkige paar.’
Dikke, vette knipoog.
‘Mmm, ja toe maar,’ kreunde ze bijna, ‘zo gaat-ie goed.’
De dieren waren haar spreekbuis, terwijl hij zich doof hield voor die toespelingen. Steeds als zij zich als een soort bordeelhoudster manifesteerde, keek hij weg. Ik dacht dat ik hem zag blozen. Hij leek zich een beetje voor haar te schamen.
Glunderend liet ze weer haar grote, gehandschoende handen in de bak op de kar zakken, kwam met een reu dicht bij mijn vader staan, als een dealer in een donker steegje die zijn handelswaar afleverde, waarna mijn vader een stapje van haar vandaan deed.
Hij hield de reu nog even bij zich, koesterde hem, troostte hem, leek plaatsvervangend te lijden onder de gedwongen seks en zette hem ten slotte toch maar in een kooi, zo ver mogelijk van de teef. Mijn moeder zocht alweer naar een nieuwe reu, maar toen ze in de bak tastte, bleek dat de laatste te zijn geweest. Hongerig keek ze mijn vader aan, ze wilde weten waar de volgende voorraad gulle minnaars stond.
Mijn vader deed alsof zijn neus bloedde. Het was nu even wachten totdat de eerst geplaatste reu zijn werk had gedaan. En dat kon, als het tegenzat, wel langer dan even duren. In de vrije natuur duurde de paring, zo leek hij aan de eerstvolgende teef te willen uitleggen, gerust drie kwartier. Ja, ja, soms liep het uit tot een uur. Jullie dieren namen het er dan echt even van. Als nerts in gevangenschap besef je dat misschien niet, maar mijn eigen vrouw hier weet dat heus wel.
Ze moet maar even geduld hebben.
Mijn moeder vouwde haar armen over elkaar. Ze dacht er zo het hare van. Ook zij richtte zich tot een teef, een teef die door een reu werd betreden. Het baasje heeft wel een heel romantisch beeld van de natuurlijke paring, hè meid. Maar het baasje weet zelf ook wel dat de meeste zaadlozingen plaatsvinden meteen aan het begin van de dekking. De rest is maar gefoezel. Voorspel, naspel, allemaal nergens voor nodig, na tien minuten kun je de dekking gerust ruw onderbreken.
Ongedurig rammelde ze aan een kooi. Voortmaken jullie.
De eerstvolgende teef, die weinig krols gedrag vertoonde, krulde zich nog wat dieper op. Ze stopte haar snuitje diep weg tussen haar voorpoten.