Inhoud
Bezwaar: ook Overijssel wil reeën afslachten voor verkeersveiligheid
Nadat in Groningen, Zeeland, Drenthe en Flevoland rechters al negatief hebben geoordeeld over plannen om reeën af te schieten ter verbetering van de verkeersveiligheid, komt Overijssel met een vergelijkbaar plan.
Op 24 december 2024 besloot het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel om de Faunabeheereenheid Overijssel een omgevingsvergunning te verlenen voor populatiebeheer van reeën met gebruik van het geweer in het belang van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van onnodig lijden. Animal Rights en Fauna4Life hebben hier bezwaar tegen gemaakt.
Op 21 januari 2025 neemt het college nog een besluit dat aan de Faunabeheereenheid Overijssel toestemming geeft voor het gebruik van de omgevingsvergunning. Een vreemde constructie, want een afzonderlijke toestemming voor het gebruik van een verleende omgevingsvergunning is in juridische zin niet nodig/mogelijk. Een reeds verleende toestemming kan immers niet ‘dubbel’ worden verleend. Dit creëert onnodige onduidelijkheid.
VoVo
In afwachting van de behandeling van deze bezwaarschriften verzoeken Fauna4Life en Animal Rights de rechtbank Overijssel om een voorlopige voorziening te treffen en de bestreden besluiten te schorsen tot zes weken nadat door het college op de bezwaren is besloten.
De stichtingen hebben een spoedeisend belang. De bestreden omgevingsvergunning treedt vier weken na de dag van bekendmaking in werking, wat betekent dat hier gebruik van mag worden gemaakt. Het doden van reeën is daarbij onomkeerbaar.
De zitting is op donderdag 6 maart in Zwolle.
Coëxistentie
Voor de 11.000 reeën is naast de 1.189.003 inwoners (2024) in de provincie blijkbaar geen plaats meer. Natuurlijk moeten verkeersongevallen worden voorkomen waar dat kan, maar dit probleem met een dergelijk gemak afschuiven op slechts één soort is geenszins redelijk en evenredig te noemen.
De verantwoordelijkheid van de diersoort mens lijkt hierin buiten beschouwing te worden gelaten. Te hard rijden en onoplettende weggebruik lijken niet in ogenschouw te worden genomen. Geconcludeerd wordt dat er geen (voldoende) effectieve maatregelen genomen kunnen worden om verkeersongevallen te voorkomen en dus wordt er naar het geweer gegrepen.
Aan dergelijke besluitvorming zijn strikte voorwaarden verbonden, welke voorwaarden de oorsprong hebben in de Habitatrichtlijn.
Andere bevredigende oplossingen
De eerste voorwaarde voor vergunningverlening is dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Alléén wanneer voldoende is aangetoond dat andere potentiële oplossingen niet bevredigend zijn, hetzij omdat het specifieke probleem daarmee niet kan worden opgelost, hetzij omdat zij bijvoorbeeld technisch niet haalbaar zijn, en wanneer ook aan de andere voorwaarden is voldaan, kan een omgevingsvergunning voor het doden van dieren worden afgegeven.
De analyse van de vraag of er geen ‘andere bevredigende oplossing’ is, bestaat uit drie delen:
(1) Wat is het probleem of de specifieke situatie die moet worden behandeld?
(2) Bestaan er andere bevredigende oplossingen?
(3) Zo ja, zullen deze het probleem of de specifieke situatie waarvoor de afwijking wordt gezocht
oplossen?
Of een afwijking van de verbodsbepalingen, zijnde afschot, noodzakelijk is, dient te worden bepaald door de aanwezigheid van andere bevredigende, diervriendelijke, oplossingen en de mate waarin na het toepassen van die andere diervriendelijke oplossingen nog sprake is van een ‘resterend probleem’.
Overijssel voldoet hier niet aan. Zo ontbreekt een toelichting op welke andere alternatieve oplossingen, buiten afschot en het aanbrengen van wildwaarschuwingssystemen op slechts een viertal locaties, reeds daadwerkelijk zijn uitgevoerd en wat daarvan het effect was.
Enkel van een beperkt aantal andere oplossingen wordt een korte toelichting gegeven over waarom deze maatregel niet bevredigend zou zijn. Daarbij wordt de algemene opmerking gemaakt dat genoemde alternatieven niet overal toepasbaar zijn, maar veelal wordt verwezen naar de hoge kosten daarvan.
Ondanks het grote scala aan beschikbare ‘andere bevredigende oplossingen’ is het college overgegaan tot vergunningverlening voor afschot. De stichtingen zien hierin een belangrijke inbreuk op het van toepassing zijnde wettelijke kader.
Al met al blijkt uit het bestreden besluit dat het college niet concreet en toereikend heeft gemotiveerd waarom verschillende andere oplossingen niet of niet afdoende bevredigend (zullen) werken om de aanrijdingen met reeën te voorkomen.
Er wordt geen (duidelijk) onderscheid gemaakt tussen aan de ‘specifieke locaties’ verbonden problematieken en er wordt op geen enkele manier duidelijk gemaakt wat, na het inzetten van probleem verminderende ‘deeloplossingen’, het ‘resterende probleem’ op deze locaties is waarvoor een afwijking van de verbodsbepalingen (zijnde afschot van reeën) nodig is.
’Afschot van reeën’ biedt geen bevredigende oplossing
In het bestreden besluit gaat het college er ‘blind’ vanuit dat het afschot leidt tot lagere aantallen
reeën, ofwel dat het afschot voorkomt dat de populatie verder groeit en het aantal aanrijdingen daarmee wordt beperkt. Dat is echter op geen enkele manier aangetoond.
In een tabel in het besluit is te zien dat het aantal aanrijdingen is toegenomen, ondanks het uitgevoerde afschot de afgelopen jaren. Het aantal geschoten dieren is bovendien ook toegenomen. Dit toont volgens de stichtingen vooral aan dat het afschot geen enkele bijdrage levert aan het verminderen van het aantal aanrijdingen c.q. dat het belang van de verkeersveiligheid niet wordt gediend met afschot van reeën.
Uit het in het besluit aangehaalde rapport van Groot Bruinderink, ‘Factoren bij aanrijdingen met wilde hoefdieren op de Veluwe’, blijkt niet dat afschot van reeën lijdt tot het verbeteren van de verkeersveiligheid wat betreft aanrijdingen met reeën. In tegendeel, in het bewuste rapport staat dat in het duister wordt getast over het precieze effect van afschot op dichtheid.
In het bestreden besluit is door het college geenszins onderbouwd dat afschot van reeën wél het gewenste effect zou hebben op het aantal aanrijdingen in Overijssel en bijdraagt aan het verbeteren van de verkeersveiligheid.
Noodzaak?
De aanwezigheid van een wettelijk belang is de tweede voorwaarde waaraan moet worden voldaan om toestemming te kunnen verlenen voor een afwijking van een verbodsbepaling (op het doodschieten van onschuldige wilde dieren), zoals gedaan in het bestreden besluit.
Aan de bestreden omgevingsvergunning is “het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten” ten grondslag gelegd met de focus op de verkeersveiligheid. De stichtingen stellen in dit kader dat onvoldoende is onderbouwd waarom er sprake is van een dusdanig gevaar voor de verkeersveiligheid (openbare veiligheid/ volksgezondheid) dat daarmee het doden van reeën binnen de gehele provincie Overijssel gerechtvaardigd is.
Het aangedragen belang ziet op situaties waarin de veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht of risico’s ontstaan voor de veiligheid van de omgeving. Deze voorwaarde wordt aangemerkt als dwingende reden van groot openbaar belang.
Het college had met voldoende bewijs moeten aantonen dat er een verband bestaat tussen het effect van de te verlenen omgevingsvergunning en de genoemde doelstellingen van groot openbaar belang. Met andere woorden, in het bestreden besluit is onvoldoende onderbouwd dat het doden van reeën bijdraagt aan de openbare veiligheid of het algemeen belang.
Als afschot een effectief middel zou zijn om aanrijdingen te verminderen, dan zou naar verwachting het aantal aanrijdingen dalen na een stijging van het afschot, maar dat is in de meegeleverde grafieken niet zichtbaar.
In ieder geval blijkt uit deze data geen duidelijk bewijs dat verhoogd afschot leidt tot minder aanrijdingen en dus dat de verkeersveiligheid (volksgezondheid/ openbare veiligheid) wordt gediend met afschot.
Ook deze provincie tracht een valwildpercentage te koppelen aan de conclusie dat het doden van reeën bijdraagt aan de verkeersveiligheid. Het valwildpercentage is een zeer arbitraire grens die bovendien op drijfzand is gebaseerd; 8% aanrijdingen zegt niets over de verkeersveiligheid.
Het valwildpercentage is gebaseerd op enerzijds een hard cijfer, te weten het aantal aanrijdingen en anderzijds op het aantal reeën, terwijl het onmogelijk is om een exact aantal te bepalen en op zijn hoogst een grove schatting kan worden gemaakt. Het is niet mogelijk om op basis van een grove schatting een percentage te berekenen en daar een gevaar uit te destilleren. Bovendien worden de tellingen gedaan door de reeënjagers zelf, ofwel direct belanghebbenden. Verder geldt dat het tellen van reeën in beboste gebieden totaal onmogelijk is.
De stichtingen stellen verder dat het college niet heeft onderbouwd hoe het aangehouden percentage van 8% tot stand is gekomen en waaruit blijkt dat bij een valwildpercentage van hoger dan 8% sprake is van een gevaar voor de verkeersveiligheid.
In conclusie stellen de stichtingen dat het belang waarop een beroep wordt gedaan overtuigend moet worden aangetoond. Hiervoor is van belang dat onderzoeksrapporten actueel zijn, onderzoeksresultaten gedetailleerd moeten zijn en inzicht moet worden geboden in de onderzoeksgegevens die aan de resultaten ten grondslag hebben gelegen. Verder is het van belang dat ondubbelzinnig dient vast te staan dat het belang zwaarder weegt dan het belang van de bescherming van de betrokken soort.
Waar het volgens de stichtingen in het onderhavige voornamelijk om lijkt te gaan is om een financieel belang, gelegen in de in het bestreden besluit genoemde materiële schade aan betrokken voertuigen. Dit kan echter niet onder de noemer ‘volksgezondheid en verkeersveiligheid’ worden weggeschreven.
’voorkomen onnodig lijden van dieren’
Naast het belang ‘veiligheid’ zou sprake zijn van het belang ‘voorkomen onnodig lijden van
dieren’. Ter onderbouwing van dit belang is de navolgende passage in het bestreden besluit opgenomen. “Door aanrijding verwonde reeën verdwijnen in het bos, lijden en gaan dood. In ons Kader Faunabeheerplan staat dat een beoogd resultaat van beheer het voorkomen van onnodig lijden van reeën moet zijn.”
Met het belang ‘voorkomen van onnodig lijden’ wordt echter bedoeld dat toestemming kan worden verleend om dieren die al ziek of gebrekkig zijn uit hun lijden te verlossen. Het is niet de bedoeling van de wetgever om op die grond gezonde dieren te doden. Dat is wel wat in het onderhavige geval met het bestreden besluit wordt toegestaan. De stichtingen achten het absurd en in strijd met de wet om bij voorbaat gezonde dieren op willekeurige basis af te schieten om zo te voorkomen dat deze eventueel zouden kunnen worden aangereden en daardoor onnodig zouden lijden.
Dit is volgens de stichtingen geen werkwijze die in lijn is met de geest en gedachte van de wetgeving omtrent soortenbescherming en de daaronder liggende Europese richtlijnen. Gehandeld moet worden vanuit de intrinsieke waarde van de dieren in kwestie, zijnde dat specifieke verkeersslachtoffers (de ree in kwestie) gepaste hulp moet worden geboden op het moment dat die hulp nodig is. Wat volgens de stichtingen overigens betekent dat een deskundig dierenarts wordt ingeschakeld in plaats van een jager.
De omgevingsvergunning is op voorhand verleend
Een vergunning voor een flora- en fauna- activiteit kan slechts worden verleend nadat aan alle
voorwaarden is voldaan. Dat houdt in dat vóór besluitvorming vast dient te staan of in de specifieke situaties waarvoor de vergunning is verleend het doden van een ree volgens de beste relevante kennis nodig is.
Dit houdt in dat het college zelf dient te beoordelen of het doden van reeën nodig is, gelet op een
wettelijk belang, of er geen andere bevredigende oplossing is dan het doden van reeën en of een
omgevingsvergunning afbreuk zou doen aan de gunstige staat van instandhouding.
Deze beoordeling kan niet worden veralgemeniseerd en ook niet worden uitbesteed aan de
faunabeheereenheid of (andere) uitvoerders.
Met het bestreden besluit wordt het afschot al op voorhand toegestaan op basis van nog op te stellen werkplannen. De onderbouwing van de omgevingsvergunning wordt daarmee pas achteraf aangeleverd. Deze gang van zaken is in strijd met het van toepassing zijnde wettelijke kader.
Slotsom
Animal Rights en Fauna4Life stellen dat het college ten onrechte is overgegaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor afschot van reeën in de provincie Overijssel. De noodzaak van het afschot is onvoldoende onderbouwd.
Tevens ligt aan het bestreden besluit ten onrechte geen deugdelijke afweging van andere bevredigende oplossingen ten grondslag en is niet aangetoond dat het afschot daadwerkelijk bijdraagt aan een verhoging/verbetering van de verkeersveiligheid.