Main content

Inhoud

Resultaten van het eerste onderzoek naar verspreiding van covid-19 onder nertsen

Nieuws: 16 september 2020
Bont

De regering deelde de ‘Eindrapportage SARS-CoV-2 bij besmette nertsenbedrijven ‘ pas recentelijk met de Kamer en de Nederlandse bevolking1. Animal Rights vindt het vreemd - ook als je rekening houdt met de wetenschappelijke zorgvuldigheid - dat men pas eind juli een rapport wist te publiceren over de eerste vier besmettingen bij nertsenbedrijven (23 april - 7 mei).

Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de verspreiding van het virus van mens op dier, tussen dieren, tussen bedrijven, van dier op mens, de pathologie bij nertsen en de verspreiding in het milieu. Met behulp van deze gegevens kan het risico worden ingeschat van de infecties voor de volksgezondheid en de diergezondheid. Naast ‘mosterd na de maaltijd’ lijkt het er ook op dat men op grote afstand achter de feiten aanloopt. De teller staat inmiddels op 53 besmette bedrijven.

Hieronder de belangrijkste feiten uit het rapport, door Animal Rights van de anonimisering ontdaan. De bewoording is verder grotendeels intact gelaten.

Eerste besmettingen

Op donderdag 23 april en op zaterdag 25 april zijn er bij twee nertsenbedrijven in Noord-Brabant SARS-CoV-2 besmettingen vastgesteld. Het gaat om VOF Kuunders nertsen in Milheeze en Van den Boogaard Mink Ranch BV in Beek en Donk. Kuunders nertsen bestaat uit twee dicht bij elkaar gelegen locaties Bankert 12 en Bankert 5b. Op het eerste bedrijf had een persoon Covid-19 achtige verschijnselen en op het tweede bedrijf is medio maart bij één van de medewerkers Covid-19 bevestigd.

Op 7 mei werd SARS-CoV-2 gediagnosticeerd op een derde bedrijf in Noord-Brabant dat op 6 mei een klinische verdenking meldde (Kuijpers Nertsenhouderij BV in Deurne). Op een bedrijf gelieerd aan VOF Kuunders Nertsen, maar met gescheiden bedrijfsvoering en op ruime afstand van de andere twee locaties (Dr. de Quayweg 62 in De Mortel) werd ook een besmetting vastgesteld.

Milheeze

Het bedrijf van Werner en Miranda Kuunders meldde op 19 april verhoogde sterfte bij drachtige teven. De dieren zijn op 21 april ter sectie aangeboden bij GD Deventer waar pneumonie (longontsteking) werd vastgesteld. Op 22 april was de sterfte afgenomen op de eerste locatie van het bedrijf, maar nam de praktiserend dierenarts luchtwegproblemen waar op de andere locatie. Op dat moment bleken de testen op bacteriële pneumonie negatief en is onder andere SARS-CoV-2 diagnostiek ingezet, die op 23 april positief bleek. De diagnose werd bevestigd in longweefsel.

Op 30 april waren sinds het begin van de klachten 285 dieren gestorven op 12000 totaal aanwezige dieren op beide locaties (2,4%). Niet al deze dieren zullen gestorven zijn aan de gevolgen van SARS-CoV-2 infectie. De sterfte is in de weken daarna langzaam afgenomen naar het oude niveau alhoewel er incidentele verhogingen in de uitval bleven. De veehouder geeft aan dat de uitval eind mei vergelijkbaar was met de verwachtingen voor deze periode. Er was wel wat diarree bij pups van de jonge teven en de pups waren volgens de veehouder ‘minder mooi’ dan andere jaren, maar dit is niet te kwantificeren en de relatie met SARS-CoV-2 is onduidelijk.

Op de locaties in Milheeze werd bij vier personen met klachten op 28 april materiaal afgenomen voor onderzoek. Alle vier testten positief op SARS-CoV-2, maar met relatieve lage virale loads. Op 11 mei werden nog twee andere personen bemonsterd vanwege klachten. Een van hen testte positief met een lage virale load.

Beek en Donk

Van den Boogaard meldde op 20 april klachten van de luchtwegen bij dieren en verhoogde sterfte. De dieren zijn geïnspecteerd op 22 en op 24 april. Gedacht werd aan een bacteriële pneumonie en daar is de therapie op ingezet. Toen dat niet bleek te werken zijn op 25 april longen van gestorven dieren verzameld door de praktiserend dierenarts en aangeboden bij GD Deventer voor uitwerken van virale differentiaal diagnoses. Diagnostiek op SARS-CoV-2 bleek op 25 april positief en ook deze uitslag werd bevestigd.

Op 30 april waren sinds het begin van de klachten 90 dieren gestorven van de 7500 aanwezige dieren (1,2%). Niet al deze dieren zullen gestorven zijn aan de gevolgen van SARS-CoV-2 infectie. De sterfte is in de daaropvolgende twee weken teruggegaan naar het oude niveau en was daarna vergelijkbaar met de verwachtingen van de veehouder voor deze periode. Er was wel wat diarree bij pups van de jonge teven en bij een evaluatie op het moment van de ruiming viel het de veehouder op dat zowel het aantal pups als de grootte van de pups achterliep op zijn verwachtingen.

Bij het bedrijf in Beek en Donk was op 31 maart een persoon met klachten opgenomen in het ziekenhuis en positief getest op SARS-CoV-2. Een tweede persoon werd getest vanwege klachten op 30 april maar bleek negatief.

De sequenties van de virussen zijn bepaald en geanalyseerd. De nertsen uit Milheeze en Beek en Donk behoren tot verschillende clusters en zijn dus vanuit een verschillende bron besmet en hebben niet elkaar besmet.

Deurne

Kuijpers meldde op de ochtend van 6 mei verhoogde sterfte en verschijnselen van longontsteking bij de drachtige teven. De dieren zijn dezelfde dag geïnspecteerd en de PCR voor SARS-CoV-2 bleek op 7 mei positief. Op 11 mei gaf de veehouder aan dat er nu ook pups doodgingen, en dat teven met pups voer weigerden. Hierop zijn pups opgehaald en op 12 mei onderzocht waarbij SARS-CoV-2 aangetoond werd. Ziekte en uitval bij de teven met nesten hielden aan, met sterfte van pups door hetzij gebrek aan maternale zorg, hetzij door infectie met het virus.

Teven die voer weigeren verliezen sowieso al snel het nest en deze dieren worden uit welzijnsoogpunt in een vroeg stadium geëuthanaseerd. De mortaliteit ligt op dit bedrijf daarom ook dichter bij de morbiditeit, en is moeilijk te vergelijken met de andere bedrijven. Over de periode april-mei ging 9,8% van de volwassen teven dood. Niet al deze dieren zullen gestorven zijn aan de gevolgen van SARS-CoV-2 infectie, maar bij incidentele sec ties was longontsteking met een vermoeden van COVID wel de voornaamste bevinding. In de dagen voor de ruiming was de sterfte al aanzienlijk lager.

In Deurne testten alle betrokken personen op het moment van detectie van het bedrijf negatief op viraal RNA en antistoffen. Later traden bij drie personen klachten op en werd materiaal afgenomen voor PCR op respectievelijk 18 mei en 20 mei. Alle drie werden positief getest.

De sequenties van Deurne vormen een cluster binnen de sequenties van Milheeze en samen met de ziektegeschiedenis op de bedrijven lijkt het ook hier het meest aannemelijk dat Deurne vanuit Milheeze is geïnfecteerd. Een epidemiologische link kon hier echter niet worden opgespoord.

De Mortel

Het derde bedrijf van de familie Kuunders werd op 6 mei bezocht door GD en NVWA in het kader van het traceringsonderzoek. Op een incidentele nerts met respiratieklachten na, werd er geen opvallende kliniek waargenomen, maar de enkele gestorven dieren bleken wel longontsteking te hebben. De sterfte was niet verhoogd, maar bij de gestorven dieren werd op 7 mei SARS-CoV-2 aangetoond.

Op 13 mei meldde deze lokatie dat de sterfte bij de teven wat opliep. Op dat moment waren er ook meerdere teven met respiratieklachten en sommige van deze dieren stopten met eten. De uitval bleef nog een week licht stijgen en ging daarna naar beneden. Eind mei meldde de veehouder dat de sterfte bij de teven in zijn beleving gebruikelijk was voor deze tijd van het jaar.

Op bedrijf in De Mortel werd bij één van de drie personen met milde klachten SARS-CoV-2 aangetoond.

De sequentie van SARS-CoV-2 op het bedrijf in De Mortel is nauw verwant aan die van Milheeze. De bedrijven hebben een nauwe relatie en gezien de ziektegeschiedenis is het meest waarschijnlijk dat De Mortel vanuit Milheeze is besmet.

Bij metingen In De Mortel werd virus RNA buiten de stal op het erf aangetroffen in verschillende stoffracties, maar geen virus RNA buiten het erf.

In Milheeze en De Mortel zijn ook katten besmet (geweest) met SARS-CoV-2. Omdat het om “wilde” katten gaat is infectie van nerts op kat meer aannemelijk dan van mens op kat.

Nertsen door de mens geïnfecteerd

Bij verschillende serologische onderzoeken (27-28 april, 12-13 mei en 25-26 mei) op nertsen werden in bijna alle afgenomen monsters antistoffen tegen SARS-CoV2 aangetoond.

De gevonden verschillen tussen de sequenties van de virussen binnen de bedrijven duiden op nerts op nerts transmissie. De ziektegeschiedenis en de clustering van de virussequenties ondersteunen de conclusie dat aanvankelijk de nertsen vanuit een mens geïnfecteerd zijn geraakt maar dat in Milheeze en Deurne tenminste een persoon zeer waarschijnlijk vanuit de nertsen is besmet.

Op basis van de sequentieanalyse, ziektegeschiedenis van betrokken personen en serologie bij de nertsen is introductie van het virus meerdere weken voor detectie op de bedrijven in Milheeze en Beek en Donk waarschijnlijk.

Virus RNA is aangetoond in de inhaleerbare stoffractie in de stal en in persoonlijke monsters, dit wijst op blootstelling van personen in de stal aan virus.

In de databank van virusgenomen van Covid-19 patiënten in Nederland zijn geen sequenties aanwezig die ontstaan kunnen zijn uit het virus dat bij de nertsen op deze vier bedrijven circuleert.

Conclusies

De belangrijkste conclusie is nog steeds dat de nertsen het slachtoffer zijn geworden van met covid besmette nertsenfokkers en hun medewerkers.

Dit onderzoek geeft in ieder geval uitleg over de eerste twee van de vijf clusters die de experts regelmatig noemen in de pers. De besmettingen in Milheeze en Deurne zijn aan elkaar gelinkt; de besmetting in Beek en Donk staat daar los van.

Omdat de conclusie ook is dat introductie van het virus meerdere weken voor detectie op de bedrijven heeft plaatsgevonden, lijkt het moeilijk te achterhalen waar het beginpunt ligt van deze epidemie onder nertsen.

Bij alle vier de bedrijven was de sterfte eind mei, dus voor aanvang van de ruimingen, terug op het niveau dat gebruikelijk is in deze verdorven industrie. Omdat de conclusie ook nog steeds is dat omwonenden geen gevaar lopen, lijkt de ruiming van deze vier bedrijven overbodig of in ieder geval voorbarig te zijn geweest omdat het ontstaan van een virusreservoir niet is aangetoond.